Boomgaard


Boomgaard
Toen jonkheer Van Sypesteyn in 1906 de boomgaard aanlegde, stond hem meer voor ogen dan een tuindeel met fruitbomen. In zijn boek Oud-Nederlandsche Tuinkunst beschrijft hij de boomgaard als ‘[…] de plaats van het leven buitenshuis […] Hier had men gelegenheid zoowel voor de spelen als voor rustige bezigheden; hier vlochten de jonkvrouwen hare rozenkransen en plukten zij de vruchten[…].’ En ‘in het warme jaargetijde’ ontving ‘men hier zijne gasten.’
Een dergelijke middeleeuwse lusthof is deze gaard misschien niet geworden. Wel staan er een kweepeer (Cydonia oblonga), pruimen(Zwetschgen en Opal) en verjongde oude appelrassen (Reinereinet, Schone van Boskoop, Princesse Noble, Sterappel, Jacques Lebel, Loosdrechts Roem en Melrose).

Doolhof


Fagus sylvatica & Sorbus Aria
Een doolhof was in de middeleeuwen al een symbool voor de moeizame levensweg van de mens. Doolhoven werden op vloeren van kerken afgebeeld. Gelovigen legde hierop kruipend een pelgrimstocht af. Jonkheer Van Sypesteyn was voortdurend op zoek naar hoe men vroeger kastelen en tuinen beleefde. Zijn doolhof legde hij aan op een apart eilandje enigszins los van de rest van de tuin.
De wanden zijn van beukenhaag, in het midden staat een Sorbus aria of meelbes.
Voor de vorm van het doolhof in zijn tuin liet Van Sypesteyn zich inspireren door de laat zestiendeeeuwse prenten van Hans Vredeman de Vries.

Ganzenvoet

Patte d’oie
Behalve twee hectaren historische tuin bestaat het land van Sypesteyn uit nog twee hectaren parkbos en twee hectaren weiland. Ook het parkbos werd door Van Sypesteyn in historiserende stijl aangelegd. De lindenlaan en het bospad in het verlengde daarvan kunnen worden gezien als toegang vanaf de rivier de Drecht. De knik in het achterste deel diende om eventuele aanstormende vijanden het voordeel van overzicht te ontnemen.
Deze plek waar drie rechte paden samenkomen, is een ‘ganzenvoet’ of patte d’oie. Dergelijke halve en hele sterren in grote bossen dienden voor de jacht. Jagers konden vanuit het centrum vanaf een afstand overstekend wild schieten.

Taxus Kip

Taxus baccata
Jonkheer van Sypesteyn ontwierp zelf snoeivormen voor zijn taxussen zoals deze virtuoos geknipte kip. In de jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw werd de vormsnoei verwaarloosd en verdween de vorm van de kip onder de natuurlijke groeivorm, of habitus, van de Taxus baccata. Door het jarenlange precieze knippen was de vorm van de kip echter nog in de vertakkingen binnenin de struik terug te vinden. Toen men snoeiend op zoek ging, bleek de kip vrij eenvoudig te herkennen en kwam zij weer te voorschijn.

Ledikanthek

Smeedijzer
Een hek is een afsluiting, maar ook een doorgang of, zoals in het geval van de twee siersmeedijzeren hekken aan de uiteinden van dit pad, een doorkijk. Tot en met de zeventiende eeuw waren tuinen vooral plekken waar de natuur was getemd. Later werd de natuur meer vrij gelaten en genoten. Sierlijke hekken als deze functioneerden als kader om het uitzicht. Van Sypesteyn plaatste twee van dergelijke omlijstingen aan de uiteinden van dit pad met doorzichten op het Loosdrechtse weidelandschap. Vanwege de overeenkomst met het hoofd- en voeteneind van een ouderwets bed, zijn deze hekken de ledikanthekken gaan heten.

Loofgang

Carpinus betulus
Een berceau of loofgang is een pad waarlangs aan beide zijden hagen staan, die als een tunnel aan de bovenkant met elkaar zijn verbonden. Berceaus stammen uit de tijd dat gegoede dames hun huid zo blank mogelijk hielden om zich te onderscheiden van het gebruinde werkvolk. In de loofgang konden zij buiten wandelen en toch uit de zon blijven. Deze loofgangen van Haagbeuk of Carpinus betulus vervangen de oorspronkelijke berceaus van perenbomen. Deze waren aangetast door ziekten en aaltjes. Omdat herplant met peren mislukte, werd voor deze oplossing gekozen.

Slottuin

Buxus & Catalpa
In dit deel van de tuin wordt de natuur het meest naar het domein van de kunst gevoerd. Jonkheer Van Sypesteyn tekende zelf het patroon waarin de buxus werd geplant en liet zich hierbij inspireren door een prent van Crispijn de Passe uit 1614. De buxus is nog dezelfde als in de tijd van de jonkheer. Wel veranderd is de invulling van de vakken. Jonkheer van Sypesteyn plantte hier rozen. Door de groei van de bomen om de slottuin veranderden de omstandigheden en na een halve eeuw waren de rozen niet meer bestand tegen aaltjes in de grond. Achterin de slottuin staan twee stokoude Catalpa’s of trompetbomen.