Het witte goud
Marco Polo is rond 1300 de eerste westerling die in het verre Oosten met porselein in aanraking komt. In Europa staat men versteld van de serviezen die in China en Japan zijn gemaakt. In tegenstelling tot het veel grovere aardewerk, dat de mensen in Europa maken zijn deze oosterse serviezen elegant. Hoe kan het dat die vazen, kommen en schalen soms flinterdun zijn en toch geen water doorlaten?
Pas zo’n driehonderd jaar geleden, in 1708, komt de Duitse alchemist Johann Friedrich Böttger achter het geheim van het witte goud. Hij is in dienst van de Saksische koning August de Sterke, een verwoed verzamelaar van Chinees porselein. Wat heeft Böttger uitgevonden? Dat de gewone klei gemengd moet worden met het heel fijne kaolien. En laat daarvan nu in Saksen, ergens tussen Dresden en Leipzig, een ader in de bodem lopen!
Het oorspronkelijk geheim gehouden procédé om wit goud te maken lekt snel uit en onmiddellijk gaan meer mensen het uitproberen. In veel Europese landen schieten fabrieken – manufacturen – als paddestoelen uit de grond. Ieder heeft zo zijn eigen geheime procedé en voorziet zijn producten van een eigen merk. Maar de eerste en meest bekende fabriek blijft die van het Duitse stadje Meissen.
Dominee Joannes de Mol
Zo’n zeventig jaar na Böttger sticht Joannes de Mol, dominee in Oud-Loosdrecht en getrouwd met de niet onbemiddelde Wilhelmina Jacoba van Teylingen, een porseleinfabriek in navolging van een experiment in Weesp. Zoals veel achttiende-eeuwers heeft De Mol belangstelling voor natuurwetenschappelijke experimenten. In 1774 gaat hij in het tuinhuis achter zijn pastorie aan de slag. De resten daarvan zijn teruggevonden, maar er bestaat geen afbeelding van.
Als turfsteken – de belangrijkste bron van inkomsten voor deze omgeving – niet langer lonend is, vervallen de inwoners tot grote armoede. De dominee komt daarom met een werkgelegenheidsproject en trekt uit het buitenland vormers en schilders aan om lokale mensen op te leiden. Al gauw heeft zijn porseleinfabriek zestig man in dienst, onder wie twintig schilders. Er werken ook 25 kinderen. Deze laat hij dagelijks een aantal uren onderwijs volgen.
Uit het Muiderslot koopt De Mol een partij klei, die overgebleven is van de eerste Hollandse porseleinfabriek die in 1759 in Weesp wordt gesticht maar tien jaar later weer failliet gaat. De grondstoffen die nodig zijn om porselein te maken laat De Mol in het geheim in een kelder aan de Oude Gracht in Utrecht vermengen en per schip naar Loosdrecht vervoeren.
Failliet
De aan de onderzijde met M.O.L. – Manufacture Oud Loosdrecht – gemerkte producten zijn prachtig van kwaliteit, maar vooral beschilderde stukken blijken al gauw te duur. Een kop en schotel kost wel zeven gulden en dat is meer dan een weeksalaris van de meeste mensen! Het arme Loosdrecht is dus geen afzetmarkt en in Amsterdam vindt men natuurlijk ook veel ander fraai porselein te koop.
De Mol verspeelt het kapitaal van zijn vrouw en van zijn Amsterdamse geldschieters. En hij leent steeds meer geld! Zo komt Barbara van der Hoeven, de vrouw van bankier John Hope, in bezit van een kwart van de aandelen. In 1782 gaat de Mol alsnog failliet en, overladen met schulden, moet de dominee zijn fabriek voor 12.000 gulden verkopen. Twee weken later overlijdt hij in Amsterdam.
Het faillissement is niet alleen te wijten aan de concurrentie uit het buitenland, maar ook aan de hoge kostprijs van grondstoffen en de enorme verscheidenheid in de productie. Natuurlijk is het tijdrovender en dus duurder om veel verschillende dingen te maken dan enkele stukken in grote oplages. Na de gedwongen verkoop wordt de porseleinproductie van Loosdrecht verplaatst naar Amsterdam, in de buurt van het huidige Amstelstation. Maar ook de fabriek van het fraaie Amstel porselein sluit in 1820 definitief haar deuren.
In de periode 2000 – 2007 heeft de Historische Kring Loosdrecht in Oud-Loosdrecht opgravingen gedaan naar de fundamenten van de voormalige Loosdrechtse porseleinfabriek. Die werden gevonden op het terrein van de voormalige pastorie, schuin tegenover de Nederlands Hervormde kerk. Daarbij werd ook een grote hoeveelheid scherven, misbaksels en hulpmiddelen voor de fabricage van porselein opgegraven.